
De ultieme test
Steeds opnieuw begint het denken: zullen wij dat manuscript, dat buitenlandse boek, gaan uitgeven? Past het in ons fonds? Vinden we het bijzonder genoeg? Zijn er genoeg lezers voor te vinden? Waar houden die lezers zich dan op, hoe bereik je ze?
De verkoopafdeling denkt mee (welke boekhandels zullen er hoeveel inkopen?), de publiciteit broedt op mediamogelijkheden, de redactie buigt zich behalve over de vraag of het past en goed genoeg is, over de vraag in welke mate er editing nodig is, de productie calculeert en vormt gedachten over vormgeving en uitvoering (en welke drukker dat boek tegen welke prijs kan produceren), et cetera.
En dan hak je de knoop door. In het gunstige geval: JA, dit gaan wij doen.
Ik bedoel te zeggen: de professionele uitgever gaat niet over één nacht ijs.
Zo sta je uiteindelijk achter elk boek dat je uitgeeft. Je kunt precies vertellen waarom je dat boek hebt uitgegeven. Een hele batterij aan argumenten.
En toch… is het onontkoombaar dat je af en toe boeken uitgeeft waarvoor te weinig lezers te vinden zijn, te weinig media en boekhandels warmlopen. Je kunt daar dan heel duur over doen (het ligt allemaal aan de anderen, want het boek is geweldig), maar ook heel eerlijk zijn over de denkfout die je maakte. Of beter: de gevoelsfout.
Als ik uitgeefkunde doceerde, zou ik dit advies geven: geef alleen de boeken uit die je royaal cadeau zou willen geven. Aan vrienden, familie, relaties.
Maar heb je dat dan niet bij elk boek dat al die filters passeert?
Eerlijk (véél te eerlijk): helaas, nee. Dat is het merkwaardige: tijdens de uitgeefbeslissing kun je jezelf en je collega’s in de richting argumenteren van een positief besluit, zonder er na verschijning nog maanden verguld en wervend mee in je handen te staan.
Wie ons kantoor bezoekt maakt grote kans op een gratis boek. Je bent trots op je waren, en wil dat delen. ‘Hier, dit moet je lezen, neem mee, geniet ervan.’
Dat zijn de momenten waarop je merkt welk boek bestaansrecht heeft: je hebt er zelf zo van genoten, en zegt het voort.
En dat doe je gek genoeg niet bij íeder boek. Je wilt een relatie niet met tien boeken opzadelen (los van wat dat kost), en kiest.
En dan blijken er helaas toch geregeld boeken uit je eigen fabriek te rollen die je zelden met oprechte overtuiging blijkt mee te geven. Schrijnend besef. Láát besef.
En het omgekeerde: sommige boeken vind je zo geweldig, die wil je aan iedereen meegeven. Alleen die laatste categorie maakt grote kans succesvol te worden. Onontkoombare boeken. Goddelijk leesvoer.
Dat is momenteel bijvoorbeeld onze bundel met korte verhalen, Te koop: babyschoentjes, nooit gedragen. Eenentwintig voorname Nederlandstalige auteurs die hun favoriete korte verhaal uit de wereldliteratuur kozen, en toelichten. Een boek om heerlijk in rond te dwalen, ontdekkingen te doen, gegidst door schrijvers die zélf ook interessant zijn. Van Dis leidt ons naar Tsjechov. Marja Pruis naar een idioot goed verhaal van Rob van Essen. Jessica Durlacher naar A.H. Homes. Enzovoorts.
Mooi uitgegeven (al zeg ik het zelf), valt lekker open, royale, luxe paperback, uitmuntende vertalingen, foutloze verantwoording. Eén grote reclame voor wat misschien het moeilijkste literaire genre is: de short story, hele romans soms in enkele pagina’s.
Nog even en ik heb er zoveel cadeau gegeven dat we moeten herdrukken. Zó’n boek.
Alleen boeken waarbij je dat van begin af aan voelt, moet je uitgeven.
Het opperste streven van de uitgever: nooit iets uitgeven waarvan je rationaliseert dat er lezers voor moeten zijn. En omgekeerd alles uitgeven waar je bij voelt: dit is een leeservaring die je velen gunt.
Zo eenvoudig is het nou.