
De schrijver een spons
Bij uitgeven horen allerlei dagelijkse besognes die het deels tot een kantoorbaan maken. Het is niet waarom je het dóét – niemand staat als jongen met dadendrang voor de spiegel te dromen van een leven op kantoor. Lijkt me. Hoe aardig je dat reilen en zeilen ook kunt vormgeven, overigens. Maar uitgeven doe je in de kern om andere redenen. Creatief ondernemerschap, zoiets. Meer specifiek, en meest van alles toch: via interessante auteurs iets begrijpen van en bijdragen aan de wereld, hoe impliciet en indirect ook.
Bas Heijne citeerde in zijn dankwoord bij zijn verdiende P.C. Hooft-prijs Boris Pasternak. ‘Kunst,’ schreef hij, ‘moeten we ons niet voorstellen als een fontein die zijn water op de aarde laat neervallen – eerder als een spons.’ Heijne voegt eraan toe: ‘Om een goede spons te zijn moet je openstaan voor de wereld om je heen, zo poreus mogelijk zijn, zoveel mogelijk binnenlaten (…). Waarbij alles aankomt op de precisie van de perceptie.’
Ik dacht aan de twee buitenlandse auteurs die we net die week in Amsterdam ontvangen hadden: Johan Harstad en Etgar Keret. Het was een feest met ze op te trekken. Niet alleen vanwege hun beider charme en bescheidenheid – ook vanwege de manier waarop ze hun schrijverschap vormgeven. ‘De precisie van de perceptie’: beiden in hun proza getuigend van een ongewoon vermogen de wereld te absorberen en daar vervolgens verslag van te doen. Harstad ongeremd gedetailleerd, alle zintuigen open, voor mensen, relaties tussen mensen, gevoelens en al die krankzinnigheden het wonderlijke wezen Mensch toevertrouwd. Keret doet hetzelfde: hij loopt door precies dezelfde wereld als u en ik maar ziet dingen die wij niet zien, of toont ons juist verbanden die we zonder het ons te realiseren altijd al zagen.
Als de schrijver een spons is, is zijn werk misschien te zien als het water dat hij aan zijn schrijftafel uit die spons knijpt. Harstad excelleert dan in die precisie van waarneming en ervaring, die het lezen van zijn proza allereerst tot een feest van herkenning maakt. Keret dan weer uitblinkend in het vertalen van zijn waarnemingen in hoogst bevreemdende, en toch aangename en geloofwaardige verhalen waarin die werkelijkheid steeds een kwartslag kantelt.
Daarvan getuige te mogen zijn, daarin een rol te kunnen spelen van ‘trait d’ union’: dát is dan weer wel waarvan je droomt als jongen denkend over later, al kun je dat nog niet onder woorden brengen. Voor die woorden, voor ráke woorden, hebben we schrijvers nodig. Harstad, Keret – en Heijne, die voor mijn gevoel al piepjong die grote prijs ontving (hij was wat jonger dan ik toen hij met blonde krullen de literatuur binnentrad), maar ook alweer een leeftijd nadert waarop een ambtenaar al aan pensioen gaat denken. Gelukkig voor de lezer doen schrijvers niet aan pensioen. Want het beste werk, dat moet altijd nog geschreven worden.