Lieve meisjes

Een uitgever kan zich eigenlijk niet veroorloven een recensie te recenseren. Is hij er doorgaans al niet voor opgeleid, een grotere hindernis vormt het besef, dat de uitgever die een criticus tegen de haren instrijkt, het risico loopt dat een volgend boek van die auteur of van een andere auteur uit zijn fonds, door diezelfde recensent, of het orgaan waarvoor hij of zij werkzaam is, bovengemiddeld kritisch wordt beschouwd.

Bovendien, smaken verschillen, meningen lopen uiteen. Critici zijn het zelden roerend eens. Dat dus de nieuwe roman van Ronald Giphart, Lieve, in NRC met 4 ballen wordt beloond, en in Trouw gemengder wordt besproken: het moge zo zijn.

Maar in de Volkskrant gebeurde nu wel iets heel opmerkelijks. Waar Arjan Peters, de chef van dienst, Gipharts vorige roman Harem nog evenwichtig en appreciërend besprak, krijgt nu een jonge critica de kans Lieve te bespreken op een manier die me met zo veel verbijstering vervulde, dat ik het toch eens waag er openlijk aandacht aan te besteden.

Waar een criticus doorgaans een oordeel smeedt gebaseerd op analyse van alle pijlers die een roman schragen (stijl, compositie, ontwikkeling personages, thematiek), hangt Bo van Houwelingen haar hele recensie op aan het fenomeen van de ‘Manic Pixie Dream Girl’ (MPDG), een archetypisch personage uit film, toneel en literatuur dat geduid wordt als excentrieke persoonlijkheid, vaak erg meisjesachtig en kinderlijk, dienstdoend als steun en romantische vervulling voor de mannelijke, melancholieke hoofdpersoon (ik parafraseer hier de grote geleerde Wikipedia).

Volgens Bo is Lieve daar een prototype van.

Allereerst vraag ik me af of dat wel onverdund zo is. Ik vond zowel personages Lieve als Liv, de actrice die de actrice speelt, veel meerduidiger, sterker en autonomer ook, en zeker niet infantiel-meisjesachtig. Bo zelf geeft Lieve ook kenmerken die van deze ’trope’ afwijken, door instemmend de auteur zelf te citeren: Lieve is ‘brutaal en bescheiden, spannend en onschuldig, ongrijpbaar en open, tevreden en onbegrepen, kalm en onverzadigbaar’. Dat is wel even wat diffuser en paradoxaler dan het ‘erg meisjesachtige en kinderlijke’ type.

Maar dat daargelaten, valt vooral op dat de critica een nauw verholen hekel heeft aan dat vrouwtype. ‘Hoe en waarom deze mannen zich laten begoochelen door deze ogenschijnlijk onschuldige kindvrouwtjes…’, ‘Ze heeft geen noemenswaardig innerlijk leven, en moet het hebben van haar schoonheid en haar excentrieke schattige kenmerkjes’, ‘zo’n infantiel fantasiewezentje’…

Zit daar een persoonlijke voorkeur voor menstypen de recensent niet in de weg? Is dit anders dan een criticus die Oblomov van Gontsjarov afkraakt omdat de hoofdpersoon lui en lamlendig is? Lolita bij het vuil zet omdat Humbert Humbert een pedofiel is? American Psycho kraakt omdat Patrick Bateman een psychopathische neuroot is?

En zijn de mannen die in Lieve zo bekoord blijken door de betoverende actrices Lieve en Liv, wel zo ongezouten die melancholieke hulpbehoevende personages die aan het archetype MPDG gekoppeld zijn?

Slechts twee sterren geldt als vernietigend oordeel. Om dat van stal te halen in een prestigieus boekenkatern als Sir Edmund, moet je een boek op veel méér beoordelen dan op het vermeende persoonlijkheidstype van de vrouwelijke hoofdpersoon. ‘Dat is een slim feministisch kantje aan dit verhaal vol mannen,’ schrijft NRC Handelsblad. ‘Wie dacht dat actrice/hoertje Lieve een marionet was van de machtige mannen, oordeelde te snel.’