Wilfried

Uitgeven. Een veeleisend, onzeker beroep. Maar met zo veel hoogtepunten. Mooiste is toch tijdig talent te herkennen en de auteur er van meet af aan van weten te overtuigen dat je voor zijn/haar werken de beste partner bent. En dan samen, als het effe kan levenslang, vechten voor je kindjes (de boeken) en übertrots te zijn als zo’n kindje tot wasdom komt. Elders heb ik al eens beschreven hoezeer de relatie auteur-uitgever trekken heeft van een huwelijk. Waarbij de auteur meestal monogaam is, of anders serieel monogaam, en de uitgever een ranzige veelwyver, zoals het in Zuid-Afrika heet. Ik althans ben gelukkig getrouwd met vele auteurs tegelijk, van Alex Boogers tot Maarten Zeegers, om het alfabetisch te doen.

Al royaal een koperen huwelijk (12 1/2 jaar) heb ik met Wilfried de Jong. In een interview zei hij lang geleden ook wel eens een boek te willen schrijven. Er zijn uitgevers die dan meteen een briefje sturen, zeker als het een BN’er betreft. Ik doe dat heel zelden, omdat ik wel ouderwets een ‘klik’ moet voelen. Met Wilfried, die ik al eens in het theater bewonderd had, voelde ik meteen een verwantschap, maar dat hoeft niet wederzijds te zijn. Gelukkig sprong er een vonk over, en dat leidde in 2000, alweer 16 jaar geleden, tot zijn debuut Aal. Daarna volgden sellers als De man en zijn fiets en Kop in de wind.

Hij begon het schrijverschap steeds serieuzer te nemen, en besloot dik een paar jaar geleden tot het schrijven van verhalen die nu eens niets met wielrennen of andere sporten te maken hebben (en daarmee eigenlijk terug te keren naar het soms vervreemdende universum waarin hij al in Aal ronddoolde). Zijn inspiratiebronnen: schrijvers als Bob den Uyl en Biesheuvel, filmmakers als Alex van Warmerdam, en natuurlijk: jazz. Dat laatste maakt hem verwant aan Murakami, van wie bekend is dat hij een groot jazzkenner is en ook zo schrijft: ritmisch, improviserend. Schrijven als muziek, op de wieken van harmonie, toon, maar dan in taal. Als De Jong iets kenmerkt in zijn fictie, is het dat: taal. Stijl. Elk zinnetje is er één. Elk woord ook. Zoals Miles Davis, schijnbaar improviserend, elke noot wikt en weegt. Het moet wel klínken. En de luisteraar/lezer op het puntje van zijn stoel houden. Hem ontroeren, om de tuin leiden, naar onbekende verten voeren.

Dat doet hij onnavolgbaar in zijn net verschenen Zweefduik. Een verhalenbundel. Of zijn er toch verbanden, zoals een jazzmusicus in een album verbanden legt tussen de nummers?

Het vraagt het nodige van een criticus om een boek op zichzelf te beoordelen, los van wat de auteur ervan verder allemaal doet. Omdat Wilfried véél doet, véél kan (theater, Zomergasten, columns, radio), was het weer spannend of critici zijn boek fris van de lever zouden beoordelen. Veelzijdigheid wordt in Nederland niet altijd begrepen (vanuit vooroordeel dat iemand die van alles doet, per activiteit vast niet de top kan halen). Hoe bevredigend dat een gepokt en gemazeld literair lezer als Elsbeth Etty in NRC meteen de kracht van Zweefduik herkende. En kort daarop een criticus als Arjan Peters in de Volkskrant. Niks verwijzingen naar zijn andere talenten. Strak het boek zelf beoordelend, en constaterend wat Wilfrieds grote kracht is: zijn stijl. Dat hij je dan ook nog meevoert naar wondere werelden… dat is bijna een bonus.

Zweefduik: een kind waar zijn ouders trots op zijn.