
Nooit meer typen
Mijn eerste was een zachtgroene Olivetti in rode koffer. Ik was een jaar of veertien en schreef al eens wat. Het was een afdankertje van mijn vader, die zelf een betere had gekocht, want er begon schot in te komen, zijn schrijverschap. ’s Avonds na kantoortijd schreef hij boeken over bandrecorders, meer in het algemeen ‘geluidsregistratie’. Dat heeft hij een jaar of tien volgehouden, in een klein werkkamertje waar het zoet naar papier, inkt en pijptabak rook. Ze werden uitgegeven door de uitgeverij van Philips, later overgenomen door Kluwer Technische Boeken (ik onthoud die dingen). Hij, overdag een ‘mad man’ op de reclameafdeling van de Gloeilampenfabriek, snapte zo weinig van techniek, dat hij tijdens het schrijven op zoek ging naar verklaringen en daar in de meest eenvoudige bewoordingen verslag van deed. Het werden, tot zijn eigen verbazing, internationale bestsellers. De royalty’s werden gestort op een bankrekening in Zürich, waar wij als middenklassegezin aan het begin van een zomervakantie altijd even langsreden, voor extra ‘vakantiegeld’.
Op de Olivetti tikte ik ondertussen dagboeken, prozaschetsjes en gedichten (in de geest van de Vijftigers, dat ging nog het makkelijkst, omdat het niks hoefde te betekenen). Ten opzichte van het schrijven met de hand, was het een daverende technologische sprong voorwaarts. Ik vond het helemaal niet erg, om steeds als ik een verbetering wilde aanbrengen, letters en woorden met typex wit te maken, en daar dan nieuwe tekst overheen te tikken. Soms werd dat zo’n zootje, dat ik een hele pagina opnieuw tikte, uiteindelijk ook schone versies in tweevoud, met carbonpapier tussen de velletjes.
Opa vertelt… al ben ik nog geen opa en is mijn eigen vader, inmiddels 88 jaar, nog geen overgrootvader.
Toen ik in Amsterdam ging studeren bleef de Olivetti achter in het ouderlijk huis. Ik kocht een klassieke, hoge zwarte schrijfmachine, een Remington Noiseless. Die was vooral mooi om te zien. De letter ‘e’ was versleten tot een ‘o’. Een woord als ‘vererende’ werd dus ‘vororondo’, waarmee mijn gedichten onbedoeld wel héél erg Lucebert begonnen te worden, met een snufje klankgedicht à la Van Ostaijen.
Rond mijn 22ste begon ik boeken uit te geven. Dat vroeg om een efficiëntere schrijfmachine. Dat werd een Brother, in matzwart, heel geil Italiaans gedesigned, met kekke groene knopjes. De sensatie was dat je daarop per regel correcties kon aanbrengen door middel van een meelopend wit correctielint. Het had dus op regelbasis een geheugen, cool! Ik schreef er honderden brieven op, aan favoriete schrijvers die me dan terugschreven dat ze vooralsnog geen aanleiding zagen hun goede band met De Bezige Bij, De Arbeiderspers of Van Gennep op te zeggen ten faveure van een contract met Uitgeverij Joost Nijsen.
Flauw zeg.
Anyway.
Tegen mijn dertigste openbaarde zich dan het echte wonder: de Computer. Ik kreeg er eentje via een leasedeal met Boekblad, waarvan ik, piepjong, hoofdredacteur was geworden. Grote kast, oranje beeldscherm, Wordperfect. Ik schreef er een doctoraalscriptie op. Handige apparaten, die zich langzaam ontwikkelden tot de supersonische Mac waarop ik dit nu tik. Maar ik heb er een minder emotionele band mee dan met die schrijfmachines, die in al hun mechanische primitiviteit veel dichter stonden op de hoogstpersoonlijke creatie van hyperindividuele tekst. Ik heb ze alle drie nog, Olivetti, Remington, Brother.
Dit alles valt geheel in het niet vergeleken met de schrijfmachinecollectie van W.F. Hermans, die een oogstrelende geschiedenis vormt van zowel de schrijfmachine als zodanig als van zijn eigen oeuvre. De verzameling werd geadopteerd door de fantastische Gentse boekhandel Limerick, en fotografisch angstaanjagend mooi vastgelegd door Philippe Debeerst. Christophe Vekeman, Dirk van Weelden en Peter Terrin schreven boeiende teksten bij die fotoreportage, die wij i.s.m. Luster voor Nederland mochten coproduceren en heden in de boekhandel ligt onder de heerlijke, woordspelige titel Nooit meer typen. Een must voor elke liefhebber van schrijfmachines en voor elke Hermans-fan. Ik voorspel dat het de revival van schrijfmachines, vergelijkbaar met de wederopkomst van elpees, een vrolijk duwtje in de rug zal geven.
Op het omslag staat overigens een foto van Hermans’ Erika. Een schrijfmachine waarop ook Frans Pointl zijn boeken schreef, en Alex Boogers zijn loopbaan begon. Een muze dus eigenlijk, Erika. Zoals elke schrijfmachine misschien wel meer als geliefde aanvoelde, dan die geliefde van vlees en bloed.
Als dit boek iets bewijst, is het dat de mooiste harem bij Hermans woonde.