Gemene uitgevers

Het is een onuitroeibaar misverstand: auteurs krijgen maar 10% en die gemene uitgevers strijken de rest op.

Journalist Jeroen van Bergeijk is een aardige man, ik sprak hem weleens. Ook het uitgangspunt van zijn digitale uitgeverij Fosfor, die e-books en ‘longreads’ uitgeeft van journalistieke non-fictie, is even slim als legitiem. Juist in dat genre wordt door uitgevers tijdig ‘opgeruimd’. Dat is soms zonde, want ook in de journalistiek worden boeken geschreven die de potentie hebben langer mee te gaan. Omdat de rechten na ramsj op de auteurs terugvallen, kunnen dezen de digitale versie ervan bij Fosfor verkrijgbaar houden. Net als gewone uitgevers heeft Fosfor om wat te verdienen regelmatig een seller nodig – ik wens het Van Bergeijk & kompanen van harte toe.

Des te teleurstellender dat hij er in zijn interview in de Volkskrant (28-2-2015) vervolgens dingen bij zegt die onwaar zijn en kwetsend voor hardwerkende uitgevers.

‘Ik deel alles 50/50 met de auteurs,’ zegt Van Bergeijk. ‘Bij een gewone uitgever krijgen de schrijvers 10 tot 12%.’ Vanuit die wantoestand ging hij ook van start. ‘Ik vond het niet eerlijk dat de uitgever er met het grootste deel van de poet vandoor ging, terwijl ik er [als auteur, JN] het meeste tijd in stak. Aan die oneerlijkheid wilde ik wat doen.’

Ik vind het ronduit treurig dat Van Bergeijk, die zich voldoende in het vak verdiept heeft om beter te weten, naar lezers en collega-auteurs toe dit hardnekkige misverstand nieuw leven inblaast.

Ik ga het nog eens uitleggen, en zou dat in een ingezonden brief naar de krant gedaan moeten hebben, maar kwam daar niet tijdig toe (net zomin als mijn collega’s, die ten aanzien van dit misverstand murw zullen zijn).

Wie over dit onderwerp een mening wil ventileren, rekene mee.

Van een boek van € 20 gaat de helft naar de winkels (inclusief kosten Centraal Boekhuis). Vanuit de netto-omzet die hieruit voor de uitgever resulteert (€ 10) gaat gemiddeld € 3,50 (17,5% van de winkelprijs) naar de technische kostprijs (drukker, ontwerper). De fiscus krijgt 6%, € 1,20. Blijft over € 5,30 oftewel 26,5%. Dan gaat er nog 10% naar de auteur, althans, over de eerste 4000 exemplaren (daarna loopt het op via een staffel van 12,5% en 15% naar 17,5% boven de 100.000 exemplaren; het door Van Bergeijk genoemde plafond van 12% wordt in het alom gehanteerde modelcontract nimmer gebruikt). Ten slotte resteert 16,5% (€ 3,30).

Uit die brutowinst moet de uitgever zijn bedrijfskosten financieren. Anders dan Fosfor, dat geen redactiekosten heeft, nauwelijks marketingkosten, geringe huur en geringe personeelskosten, moeten uit die 16,5% alle inspanningen gefinancierd worden die een goede uitgeverij zich getroost. Zeker de laatste decennia verwachten auteurs van uitgevers veel méér dan hun manuscript via de drukker naar de winkels te brengen. Redactie in vele rondes, intensieve marketing van mediabewerking tot retailfinanciering, proactieve exploitatie van alle nevenrechten, doordachte en smaakvolle omslagen, opvallende presentaties, boekenbalkaarten, verleiden van jury’s en subsidiefondsen, Haagse lobby’s voor vaste prijs en lage btw, en wat dies meer zij.

De ratio achter het modelcontract, dat uitgevers en auteurs gezamenlijk bepaalden, is dat de 10% voor auteurs zo’n beetje als auteursinkomen gelijkstaat aan het resultaat dat de uitgever overhoudt.

Ik kan u helaas verzekeren dat op de meeste uitgaven geen winst gemaakt wordt. Dat wij uitgevers toch kunnen voortbestaan, is dankzij de hogere winst uit de bestsellers die je geregeld hoopt te realiseren – waarbij overigens de ‘overwinst’ op juist die bestsellers zwaar onder druk staat door krimpende markten, hogere marketingkosten, hogere kortingen en hogere voorschotten en royalty’s (bestsellerauteurs en hun agenten vinden het toptarief van 17,5% niet genoeg).

‘Aan die oneerlijkheid wilde ik wat doen,’ zegt dus Van Bergeijk.

Welke oneerlijkheid ook alweer, Jeroen?