
Goede papieren
Toen ik laatst vanwege plannen voor een herdenking van Henk van Woerden bij de directie van het Letterkundig Museum op bezoek was, daar in dat witte gebouwencomplex op een tochtige hoek achter het CS van Den Haag, vergaapte ik mij aan tentoongestelde literaire schatten. Alleen al de waanzinnige collectie van geschilderde portretten van honderden moderne Nederlandse auteurs is geregeld een bezoek waard. Helaas zie je er veel te weinig mensen. De belangstelling voor verleden en heden van de letteren lijkt tanende. Speelt hier de funeste invloed van ernstig afgebrokkeld literatuuronderwijs? Is het culturele vervlakking in het algemeen? Of heeft een levendige belangstelling voor cultuur ons Hollanders altijd al matig in de genen gezeten, kooplui als we zijn?
Het sterk gekrompen aanbod van literaire tijdschriften is van dit probleem natuurlijk familie. En de bladen die er nog zijn (waaronder enkele uitstekende periodieken, als Hollands Maandblad), bereiken maar weinig lezers.
Dit bromt iemand die begin jaren tachtig Neerlandistiek studeerde, en bepaald niet de enige was die gretig en gepassioneerd literaire tijdschriften verzamelde. Ik herinner me dat ik als student de complete jaargangen van Merlyn (‘Huh?’ Ja, dat bedoel ik!) aanschafte bij een duur antiquariaat, voor een bedrag waarvoor ik ook twee weken had kunnen interrailen. En zelfs ik sta nu geregeld voor al die stapels in mijn kelder, en vraag me af of ik ze nog wel moet bewaren. Als ik op zoek ben naar letterkundige informatie, kan ik die natuurlijk ook gratis van internet plukken.
Aldus somberend over de toekomst van neerlandistieke producten als dat fraaie museum en al die met vlijt volgeschreven en vormgegeven literaire tijdschriften, sloeg ik het blad open van het Letterkundig Museum zelf, Goede papieren. Om me er vervolgens een half uur ernstig mee te vermaken. Hoeveel auteurs en redacteuren en uitgevers, allen wél druk in de weer met social media, zullen het laatste nummer van dat periodiek gelezen hebben? Vijftig? Tweehonderddrieëntwintig?
Alle anderen missen een boeiend stuk over de ‘scheepskist’ van Slauerhoff, tot diens dood in 2006 beheerd door Kees Lekkerkerker. Heerlijke anekdotes over zijn ontcijferingen van Slau’s handschrift. Een sfeervolle herinnering aan een bijzondere woning aan de Amstel van Louis Lehmann, door zijn toenmalige geliefde. Woorden en foto’s over Leo Vroman. De complete Annie M.G. Schmidt-lezing van de jonge jeugdboekenschrijver Gideon Samson (die bij ons als Menno Fernandes het boek De scheids publiceerde).
Maar het mooiste nog is een voorproefje van de biografie door Willem van Toorn over mijn collega (haha) Emanuel Querido. Altijd smullen, verhalen over uitgevers, omdat je je eigen werk in beter perspectief kunt plaatsen. Was zo’n ouderwetse uitgever nou een cultuurdrager van de eerste orde, wars van de commercie die onze tijd kenmerkt? Neu! Toen niemand minder dan Menno ter Braak het essay ‘Ondergang’ aan meneer Querido ter uitgave aanbood, schreef Querido een briefje terug dat ik hier tot slot integraal overtik, zo amusant vind ik het – en zo zeker weet ik dat maar tientallen liefhebbers dit gelezen zullen hebben, hetgeen kortweg doodzonde is.
‘Geachte Heer ter Braak,
Eindelijk dan, neemt U mij niet kwalijk dat het zoo lang heeft geduurd, ben ik gereed gekomen met het lezen van Uw ‘Ondergang’. En hoewel ik in zake filosofie maar een heel klein leekje ben, heb ik bij lezing toch wel gevoeld, hoezeer U Uw onderwerp meester bent. Maar waar het voor U op aankomt, het uitgeven. Dat durf ik niet. Ik voorzie te weinig belangstelling. Ik zend u daarom hierbij Uw werk terug.
Hoogachtend, Em. Querido.’
Ja, dit zijn goede, onderhoudende papieren.