London

Soms ben ik jaloers op ‘gewone’ zakenmannen, die naar het buitenland vliegen met een heel duidelijke missie. Een nieuwe tractor aan de man brengen op een landbouwbeurs. Een fusie bespreken met een verwant ict-bedrijf. Een nieuw type designbehang verkopen aan een buitenlandse hotelketen. Verwarmingsketels wegzetten in Oost-Europa.

Ik zit als uitgever tussen die zakenmensen in een vliegtuig en denk: wat is nu concreet de opbrengst van mijn zakenreis?

Dat vrágen buitenstaanders ook, vrienden en familie van buiten het vak: ‘Heb je succes gehad op de London Book Fair?’

Dit is wat je zou wíllen antwoorden:

‘Enorm! Ik heb de vertaalrechten verkocht op drie van onze auteurs voor in totaal driehonderdduizend euro. Zo’n vijfentwintig procent daarvan gaat naar ons, de rest naar de schrijvers, die heel blij zijn want ze hadden net een probleem met hun hypotheek.’

Of: ‘Ik heb een veiling gewonnen voor de Nederlandse rechten van een sensationele internationale bestseller. Het kost me een halve ton, maar gaat me het vijfvoudige opleveren volgend jaar.’

Maar zo gaat het zelden, tenzij je Herman Koch kunt verkopen, of de hand hebt kunnen leggen op, verzin ik, deel 1 van Obama’s dagboeken.

Toch levert zo’n boekenbeurs veel op. Dat zit ’m meestal in een veelheid aan kleine maar belangrijke details, op de meest uiteenlopende terreinen.

Je bespreekt met een belangrijke agent de omslagontwerpen van de bij ons te verschijnen, goddelijke ‘pilgrimage’-roman van de Canadese Emma Hooper. Agent is onder de indruk dat wij in Nederland al zover zijn (wereldpremière), geeft de doorslag in de keuze voor een van die omslagvarianten, en levert een quotevan een gezaghebbende criticus voor op datzelfde omslag.

Je merkt dat het boek dat Ronald Giphart gaat maken met een jonge geleerde, internationale mogelijkheden heeft.

Je bezoekt een Waterstones en krijgt een geweldig idee voor een promotieactie voor een van je fondslijnen.

Je rondt een onderhandeling af voor het romandebuut van een nieuwe Engelse schrijver, Jonathan Gibbs (‘DBC Pierre meets Michel Houellebecq’), en helpt de uitgever ervan aan andere buitenlandse uitgevers.

Je praat met een voorname Duitse uitgever die ook poëzie uitgeeft, en weet je verzekerd dat hij het magistrale nieuwe dichtwerk van Antjie Krog gaat bekijken.

Je luncht met vijf jonge, aanstormende Engelse editors en hoort voor welke slechte boeken er door welke uitgevers idiote bedragen zijn betaald.

Je praat met een briljante scout die graag voor je zou werken.

Je realiseert je dat Nederland niet het enige land is waar boekhandels in problemen verkeren, dat niemand weet hoe belangrijk het omzetaandeel wordt van digitale boeken, dat alles anders lijkt dan vroeger maar in essentie weinig verandert: het gaat erom dat mensen behoefte hebben aan ‘verhalen’ en dat je de schrijvers ervan vindt en aan je weet te binden.

Je leest in een Engelse krant een recensie van een bloemlezing met een thema dat ook in Nederland uitstekend zou kunnen werken.

Je merkt dat de meeste verhalenbundels nog altijd overal ter wereld slecht verkopen, terwijl het in een tijd van jachtigheid vele lezers uitkomst kan bieden, ook digitaal.

Je hoort dat een oud-uitgever inderdaad ergens een imprint gaat beginnen.

Je spreekt aan een bar een uitgever uit Israël die zegt: meteen als die nieuwe roman van Kluun klaar is wil ik die lezen; een Duitse uitgeefster die zegt: meteen als die nieuwe roman van Renate Dorrestein voltooid is, wil ik de pdf naar mijn Nederlandse lector sturen.

Dus als je dan thuiskomt en alles op een rijtje zet, overheerst uitgeversvreugde. En weet je dat het weer heel zinvol was.

Maar hoe leg je dat in godsnaam uit, aan je fietsvriendje, je partner, je schrijvers?

Misschien moet ik er eens een column aan wijden!