Adriaan

Elk jaar rond de jaarwisseling ontvang ik een heel fraai dun boekje, vervaardigd en geschonken door de zelfstandig grafisch vormgever Adriaan de Jonge.

Thuis, in mijn verzameling boekenvakboeken, heb ik ze bij elkaar staan. Heerlijk uniform, tussen de twintig en dertig bladzijden, klein formaat, kartonnen omslagje in steeds een andere kleur beplakt met een typografisch etiketje, en het mooiste: in de rug niet gelijmd of geniet maar voorzien van die hemelse ‘cahiersteek’ (garen). Altijd uitstekende opstellen over uiteenlopende aspecten van boekverzorging, door niet de minsten op dit terrein, als Reinold Kuipers, Koosje Sierman, Gerrit Komrij, Albert Kapr, Wigger Bierma, Gerard Unger, Jan de Jong, Frans A. Janssen en Michael Harvey…

Ik behoor tot de circa tweehonderd uitverkorenen die deze juweeltjes steevast ontvangen. Dat is een grote eer, maar volkomen onterecht: al weet ik donders goed dat Adriaan tot de besten in het vak behoort, ik gaf hem nooit een opdracht.

Ik heb daar geen sluitende verklaring voor. Als uitgever verzamel je niet alleen auteurs om je heen maar ook vertalers, persklaarmakers, typografen en omslagontwerpers, en als je zo’n clubje eenmaal gevormd hebt, is de neiging groot niet te veel meer te veranderen. Voor omslagen werken we bij Podium veel met Ron van Roon, Jan de Boer, Rob Westendorp, Roald Triebels, Werkplaats Amsterdam, en zo nog enkelen. En voor opmaak en zetten van binnenwerken (mooi woord) werken we van oudsher vooral met specialisten als Sander Pinkse, Josepha Hulskes, Michiel Niesen, Ar Nederhof en Jan Bos.

Nooit met Adriaan de Jonge, terwijl hij ook tot de eredivisie behoort. Gelukkig floreert zijn winkel heel goed zonder ons: hij rekent uitgeverijen als De Bezige Bij, Meulenhoff, Prometheus en Cossee tot zijn opdrachtgevers, en verricht ook mooi werk voor niet-literaire uitgeverijen als Fontaine en Amsterdam University Press.

Toch knaagt er iets, en elke winter als ik weer zo’n kleinood bezorgd krijg, neem ik me voor hem toch echt gauw eens voor een typografisch karwei te strikken.

Daarom is het ook zo slim van hem, gewoon die boekjes blijven sturen.

Maar nu treedt er een verandering op. Zojuist las ik het vijfentwintigste en laatste deeltje. Hij legt in de inleiding tot deze slotaflevering, die een interview met hemzelf bevat (in 2011 afgenomen door de Duitse Brigitte Schuster), uit waarom.

‘Na lang wikken en wegen wil ik er nu een punt achter zetten, want elk jaar hik ik er weer tegen aan en het kost me meer energie en tijd dan ik me eigenlijk had voorgenomen. Ik zou er eens goed over nadenken als het wat rustiger zou zijn, maar aan opdrachten heb ik (gelukkig) geen gebrek.’

Jammer, maar begrijpelijk – en wat een mooie, afgeronde prestatie: vijfentwintig deeltjes!

De afronding betekent niet dat ik nu opgegeven heb dat ik op een dag een opdracht zal verstrekken aan deze stille kracht in de wereld van het mooie boek. Want wat een vakman is dit, wat een zalige perfectionist. Dat wordt in dit slotdeeltje overal beklemtoond, bijvoorbeeld waar hij bericht over vormgeving van een dikke bloemlezing van Prometheus:

‘Corps 10,3 in plaats van 10,4? Zetbreedte 1 mm groter? En na elke aanpassing weer die 1600 pagina’s nalopen. Het is ongelooflijk hoeveel je kunt besparen met zo’n kleine verandering […].’

Héérlijk! Of neem de passage waar hij over verhoudingen binnen de zetspiegel praat: ‘Een margeprogressie van 2:3:4:6 (rugwit, kopwit, zijwit, staartwit) is naar mijn idee een mooie verhouding. […] Als een (onervaren) redacteur vraagt de zetspiegel meer naar buiten te plaatsen, gooi ik er altijd een vakterm tegen aan: Je hebt toch duimwit (zijwit) nodig.’

Goddelijk. Adriaan is als een schoenmaker die alle moderne gemakken trotseert en met geconcentreerd gezicht net zo lang en nauwkeurig een nieuwe zool onder een lederen schoen stikt, tot het weer een Schoen is waarmee je als een Heer over straat kunt lopen, als het moet dwars door regenplassen, met behoud van droge sokken.

Chapeau, maestro, voor je vakmanschap, en veel dank voor je engelengeduld.