Jacht
De eigenzinnige romans van Elvis Peeters leiden steevast tot nominaties, herdrukken, vertalingen en verfilmingen. Ook deze keer slaagt het vitale Vlaamse auteursduo erin om via een ogenschijnlijk klein verhaal een fascinerend moreel vraagstuk aan de orde te stellen.
In Jacht maken we kennis met de hongerige amateurjager Erik en zijn overbuurvrouw Karla. En met een rottweiler in een mooie jas. Hoe dicht zal hij Karla durven naderen? En hoe menselijk zijn Erik en Karla eigenlijk? In deze roman toont Elvis Peeters de biotoop van de mens, als dier tussen de dieren. Wat als op een dag het zelfbewuste denken niet meer het exclusieve terrein van de mens is? Wat als we onze positie boven aan de ladder moeten delen met andere soorten?
Het lijdt geen twijfel of Jacht zal gerekend worden tot de belangrijkste Nederlandstalige romans van komend najaar.
Sinds de jaren negentig legt Elvis Peeters zich, samen met co-auteur Nicole Van Bael, toe op het schrijven van romans, maar ook hoorspelen en theaterstukken.
Zijn romans De ontelbaren (2005), Wij (2009) en Dinsdag (2012) werden genomineerd voor belangrijke literaire prijzen. Het werk van Peeters wordt onder meer vertaald naar het Turks, Duits, Deens, Hongaars, Sloveens, Kroatisch en Japans.
Over eerder werk:
‘Superieur schrijverschap.’
Libris Literatuur Prijs
‘De ontelbaren is een sterk geëngageerde, noodzakelijke roman, poëtisch van toon.’
Het Parool
‘Wij intensiveert de waarneming, verruimt de blik en biedt het beste wat je van literatuur mag verwachten.’
de Volkskrant
‘Elvis Peeters slaagt er fenomenaal goed in de ziel van de collaborateur te doorgronden. […] Dinsdag is een verontrustend en tegelijk bijzonder relevant boek.’
Focus Knack
‘Zijn werk wordt door kenners al lang beschouwd als behorend tot het allerbeste dat in ons taalgebied geschreven wordt.’
De Morgen
Fragment:
Het wolkenpak is voor de maan geschoven, Erik spiedt door de nachtkijker. Hij voorvoelt dat het gaat gebeuren, zijn adem is één met de flauwe bries die langs de helling blaast. Eerst hoort hij het, dan pas ziet hij de schaduw die zich losmaakt van een boomtop en naar beneden suist tussen de stammen, boven de struiken, met brede vleugels. Een oehoe. De uil strijkt neer op een laaghangende tak een eind verder de glooiing af. Erik herkent zijn prachtige, kenmerkende contouren met de opstaande veertjes als hoorntjes op zijn kop.
Enkel om te oefenen neemt Erik hem in het vizier. Hij mikt op het silhouet. Zijn ogen zijn nu voldoende gewend aan het duister zonder nachtkijker. Aan een silhouet heeft hij genoeg. Maar hij gaat aan de oehoe geen kogel verspillen, hij laat het geweer zakken. Over de uil maakt hij zich geen zorgen. Erik zit gecamoufleerd achter een struik, zijn pet steekt er niet bovenuit, er zit een loergat in de struik, ongezien bestrijkt hij de hele helling. Hij heeft deze plek overdag in gereedheid gebracht met een schoffel en een snoeischaar, weken geleden.
Er is genoeg tijd overheen gegaan opdat niemand het verband kan leggen tussen wat hij toen overdag deed en wat hij nu ’s nachts uitvoert. Hij weet niet welke informatie de dagdieren met de nachtbeesten uitwisselen. Hier in het bos op de helling leven de soorten wellicht meer naast elkaar dan in de stad, zeker als sommige elkaar naar het leven staan. In de steengroeve waar hij werkt, leven de lastdieren en de mensen ook elk hun eigen bestaan, hoe intelligent ze ook mogen zijn. Ieder kent zijn taak, dat volstaat.