Kerend tij

Waar de bankier vroeger in aanzien stond, althans de deugdelijke, erudiete variant, moet hij zich de laatste jaren verontschuldigen voor zijn bestaan. Daar heeft de gemiddelde moderne bankier het dan ook wel naar gemaakt.

Een lichte variant van dit imagoprobleem deed zich voor in de boekindustrie: de laatste jaren viel de uitgever in congressen, columns en causerieën soms bijtende kritiek ten deel. In de ogen van de felste criticasters waren ze lakse, achteroverleunende, elitaire ondernemers, die auteurs onderbetaalden en weigerden zich te vernieuwen op digitaal en aanverwant gebied. Als hen geen hoon ten deel viel, dan wel deernis: die lieve maar domme uitgever leek maar niet te snappen dat zijn tijd voorbij was en spoedig de deurwaarder zou aankloppen. Ze waren welbeschouwd ook nergens voor nodig, vonden enkele radicalen.

Het tij lijkt te keren. Een omstreden uitgever als Mai Spijkers werd in Vrij Nederland laatst uitgebreid en respectvol geportretteerd. Zijn miljoenensucces met de vijftig tinten grijs werd door het kritisch weekblad, dat kort daarna ook agent Paul Sebes met onverholen bewondering aan de lezer voorstelde, niet aangegrepen voor een desavouering, maar als aanleiding genomen voor een warm succesverhaal, met nauwelijks ingehouden ontzag voor de culturele verdiensten van zijn uitgeverij.

En het zijn niet alleen Mai’s auteurs die respect tonen voor de uitgever en diens toegevoegde waarde. Na kortstondige, wereldwijde heroriëntatie van auteurs op hun samenwerking met uitgevers (waarvan sommigen, oké, inderdaad wat afwachtend achteroverleunden), zie je nu dat schrijvers en uitgevers met hernieuwd elan de handen ineenslaan om de afkalvende lezersmarkt en de worstelende boekhandel met woorden en daden eendrachtig tegemoet te treden. Samen op de voorplecht.

Als dit al wishful thinking is, laat dit dan maar op een self-fulfilling prophecy uitlopen (hier wilde ik het knipoog-emoticon toevoegen, maar om onnaspeurbare redenen groeide de conventie dat we die guitige 😉 alleen toepassen in tweets, e-mails en sms’jes).

Ook op andere fronten vibreert het ten burele van uitgeverijen als vanouds. Zo is er de paradoxale ontwikkeling in boekverzorging: juist vanwege de opkomst van het digitale lezen, leven uitgevers zich met hun boekverzorgers sterker dan tevoren uit in het zo mooi mogelijk produceren van papieren boeken. Want hoe mooier het boek als object, hoe groter de kans dat tenminste ‘de ware lezer’ ondanks het prijsverschil met e-books voor ‘papier’ zal kiezen.

Deze constatering deed ik ook tijdens een presentatie op de Podium-burelen aan de uitgevers (‘fellows’) die op uitnodiging van het NLF nogal wat Nederlandse uitgeverijen bezochten. Uitgevers uit alle windstreken, van IJsland tot Turkije.

Het inspirerende van deze samenkomsten met collega-uitgevers schuilt in de directe herkenning van elkaars kansen en bedreigingen, maar vooral van elkaars ongebreideld enthousiasme voor wat dan wel niet het oudste, maar wel het mooiste beroep ter wereld is. En blijft.

Waar de bankier staat over tien jaar durf ik niet te zeggen. Wel waar de uitgever staat, namelijk grosso modo waar hij altijd gestaan heeft: op die soms winderige, maar onverminderd lonkende brug tussen de auteurs (die hij, kirrend van plezier, ontdekt, begeleidt en exploiteert) en de lezers (die nimmer zullen verdwijnen). Uitgevers aller landen: hoedje af, hoedje op.

Zo, en dan de rest van het seizoen weer over de schrijvers, zonder wie uitgevers natuurlijk toch als bankiers zijn zonder vermogen.