We gaan beginnen

Ik heb me ouderwets drie slagen in de rondte gelezen, deze vakantie. Ik doe u, trouwe volger van deze column, nog een bekentenis: dat zomerlezen voltrok zich integraal via tot handzaam boekobject samengebonden bedrukt papier. Terwijl juist op reis een e-reader natuurlijk veel praktischer is. Nu had ik een auto tot mijn beschikking, waarin die ene zware weekendtas, noem het een mobiele bibliotheek, zich relatief eenvoudig bij de rest van de bagage voegde. Maar ook als ik me per trein of vliegtuig verplaatst had, zou ik gewoon die boeken meegenomen hebben. Niet uit principe; lezen is lezen. Je gaat een muziekliefhebber ook niet minder serieus nemen als hij zijn luisterbehoeften via Spotify bevredigt. (Al vind ik het persoonlijk veel aangenamer om bij iemand thuis te komen die veel cd’s en liefst ook wat lp’s heeft staan, dan bij iemand met alleen een laptop met geluidsboxen. De digitale consument laat zich veel slechter kennen in zijn smaak en collectie dan de analoge luisteraar.)

Voor mij heeft het klassieke boek nog steeds verre de voorkeur omdat ik het domweg veel fijner vind lezen. Digitaal lezen lijkt allereerst zo op wérk: je zit al de hele dag en avond achter die schermpjes. Leg mij maar lekker ouderwets met een kloek boek op een sofa, en je hoort me even niet, wat ook mijn sociale omgeving meen ik als weldaad ervaart.

Dan zijn er die andere dimensies van het boeklezen, variërend van lekker fysiek hoekjes omvouwen van pagina’s die iets bijzonders bevatten (ja, kan ook elektronisch wel, weet ik, maar toch) tot, en hiermee categoriseer ik me tot een uitstervend lezerstype, het af en toe opsnuiven van de chemie die papier en inkt aangaan. Maar dat laatste zou ik nog wel kunnen missen. En er komen vast e-readers met geuroptie (‘houdt u van benzineachtige rotatiedrukgeur? scroll dan naar “rotatie”; probeer ook eens “houthoudend”!’).

Net toen ik mezelf wel erg Lezen 1.0 begon te vinden (niet zo’n goed idee voor een uitgever die vastbesloten is zijn auteurs ook die hele eenentwintigste eeuw naar horden lezers te loodsen), kreeg ik via kantoor een rondetafelgesprek toegestuurd dat Boekblad voerde met vier uitstekende uitgevers. Het viel me allereerst op hoe moedig ze allen klinken, in deze weerbarstige tijden. Soms klonk het wat plichtmatig en politiek correct; deze dierbare collega’s tonen zich wel érg in hun sas met de uitdagingen waarvoor ze zich geplaatst zien. Maar er zit ook een duidelijke en niet onaangename tendens in het verhaal: enerzijds begint het digitale lezen nu echt toe te nemen (ook bij Podium hebben we daarom al een tijdje een stevige hoeveelheid titels digitaal beschikbaar, voor concurrerende prijzen die de makers ook nog wat opleveren), anderzijds zien al deze uitgevers het aanhoudende belang van de goede, klassieke boekwinkel.

Dat dwingt de uitgever tot een interessante dubbelslag: op het ene spoor instappen in het digitale en sowieso de online verkoop, met alle uitdagingen en onzekerheden van dien; en op het andere spoor een manier van samenwerken vinden met de ‘oude’ boekwinkel die, paradoxaal genoeg, intensiever en inhoudelijker is dan in de verstreken decennia. Daartoe moet je als uitgeverij allereerst de boeken die je uitgeeft lézen. Anders kun je niet samen metde boekhandel de lezers vinden. En ook boeken lezen van de concurrentie – vanwege de benodigde warenkennis en smaakontwikkeling.

In die zin heb ik deze zomer mijn professie juist heel eigentijds ingevuld: lezen en nog eens lezen. Waar dat in het Podium-fonds toe gaat leiden, zult u komende jaren merken. Mag u vervolgens zelf kiezen of u onze boeken digitaal leest (van download tot streaming), of zo’n lekker ouderwets boekobject koopt, ofwel online, ofwel bij die good old bookshop.

De bel luidt voor een nieuwe ronde.