DEBUTEN

DEBUTEN

Wonderlijk artikel jongstleden zaterdag van de ervaren criticus Jaap Goedegebuure, in het doorgaans even onderhoudende als gedegen ‘Letter & Geest’-katern van dagblad Trouw. ‘Als literair debutant heb je het niet gemakkelijk,’ opent hij sterk. ‘De vreugde om jezelf gedrukt te zien krijgt een flinke domper wanneer het boek waarin je je ziel en zaligheid hebt gestoken onopgemerkt blijft. De kans daarop is enorm groot, want de beschikbare recensieruimte in de wekelijkse boekenbijlagen staat in geen verhouding tot de hoeveelheid nieuwe titels die week in week uit verschijnt.’

Geen nieuwe observatie, maar daarmee nog niet onwaar.

Om eruit te springen, vervolgt hij, moet een debuut ‘iets bijzonders hebben om op te vallen’ (dat lijkt me dubbelop, maar enfin). Als dat niet in de persoon zelf zit, zal het van het boek moeten komen. Hier beginnen de problemen pas echt, stelt Goedegebuure: de meeste debuten ‘horen namelijk thuis bij de spreekwoordelijke dertien die het grauwe dozijn volmaken’ (ben ik taalkundig overgevoelig als ik ook die formulering stilistisch ongelukkig vind?).

Aansluitend loopt hij zeven debuten langs die zich kenmerken door een ‘apocalyptische en anti-utopische trend’, behorend tot ‘engagement van de allergoedkoopste en allergemakzuchtigste soort’. Johan Fretz, Fleur Jurgens, Annemarie de Gee en nog vier anderen (nee, niemand van Podium, ik schrijf in die zin onbevlekt): allen aandachttrekkers eigenlijk, met een quasi-engagement dat bedoeld lijkt om in de media te komen.

Ik waag te betwisten of hier wel sprake is van een tendens. Uit die inderdaad grote stroom aan romandebuten kun je zonder veel moeite nog vele andere ‘trends’ destilleren. Bovendien betwijfel ik sterk of deze auteurs (met hun uitgevers) doelbewust kozen voor dat ‘quasi-engagement’ vanuit de krampachtige behoefte in de media gezien te worden.

Uitgevers komen er overigens niet sterk van af bij Goedegebuure: ze zouden niet meer sterk op kwaliteit ‘schiften’, sinds ze ‘naar Amerikaans voorbeeld editors in dienst [namen], bureauredacteuren die zich speciaal bezighouden met het begeleiden van literair werk in uitvoering’. Hij haalt hier drie redactionele disciplines door elkaar: acquisitie (het schiften, in de praktijk uitgevoerd door acquirerende redacteuren en hun uitgevers), editing (het op hoofdlijnen redigeren van manuscripten) en bureauredactie (het op microniveau redigeren).

Wie beweert dat er door uitgeverijen minder op kwaliteit wordt gelet, zou alle debuten die bijvoorbeeld in 2012 verschenen kwalitatief moeten vergelijken met alle debuten uit bijvoorbeeld 1992. Een hele klus, but nobody said it would be easy.

Aantoonbaar is wél dat vele debuten het risico lopen onopgemerkt te blijven. Alleen Goedegebuure en zijn collega-recensenten kunnen hier ten positieve verandering in brengen, namelijk door, inderdaad, te schiften. Daarvoor is nodig dat alle debuten serieus worden bekeken (gewoon gelézen, zou ik zeggen). Dat zelfs een kwaliteitskrant als NRC daar niet altijd aan toekomt, bleek vrijdag uit een lovende recensie door Arjen Fortuin van Shira Kellers hier verschenen debuut M. Waarom bleef het sinds de verschijning in augustus zo stil rond dit uitstekende debuut? vroeg hij zich af.

Een vraag die alleen hijzelf, Goedegebuure en al die andere recensenten kunnen beantwoorden.