LUBACH LE CLERCQ

Als student aan de Frederik Muller Akademie bedacht ik met vrienden een blaadje geheten Bu Bulletin. ‘Bu’ stond voor de afstudeerrichting ‘Boekhandel Uitgeverij’. Voor mij was het studentenperiodiek voornamelijk een dekmantel om een reeks interviews te maken met uitgevers die ik bewonderde. Met bonzend hart van angst en opwinding sprak ik met de uitgevers die toen het landschap van de literaire uitgeverij kleur gaven: Geertjan Lubberhuizen (De Bezige Bij), Martin Ros & Theo Sontrop (De Arbeiderspers), Rob van Gennep (Van Gennep), Bert Bakker (Bert Bakker) en Geert van Oorschot (Van Oorschot).
De laatste bleek druk in gesprek toen ik op het afgesproken tijdstip op zijn kantoor aan de Herengracht verscheen (hetzelfde pand waar nu zijn zoon Wouter de uitgeverij runt).
‘Gaat u maar even een uitsmijter eten bij Café Schiller,’ beval hij mij, met de kenmerkende sigarenkuch. ‘U zegt gewoon dat het op rekening van Van Oorschot bijgeschreven moet worden. Daarna komt u weer hier.’
Ik gehoorzaamde tot in de puntjes: iets anders dan een uitsmijter durfde ik niet te bestellen, en bij vertrek vroeg ik de ober mijn consumpties op de rekening van Van Oorschot te zetten.
De kelner keek me aan met een mengeling van verbazing en ergernis. ‘Meneer maakt zeker een grapje. Van Oorschot is hier geen bekende.’
Met aangetaste beurs meldde ik me wederom bij G.A. van Oorschot. ‘Hoor eens, ik heb nu geen tijd,’ zei de legendarische brombeer. ‘Belt u volgende week nog eens, dan heb ik zeeën van tijd.’
Het interview is er nooit van gekomen (wel, veel later, een vraaggesprek met zijn troonopvolgers Wouter van Oorschot en Gemma Nefkens, voor Boekblad, waar ik hoofdredacteur werd).
Nog één keer nam ik contact met hem op. Begin jaren tachtig, inmiddels student Nederlands, gaf ik vanuit mijn slaapkamer mijn eerste boeken uit, waaronder een boek van Atte Jongstra over Multatuli-verering (De Multatulianen). Ik hoorde dat Van Oorschot een nieuw deel van Multatuli’s Verzameld Werk uitbracht, en kwam op het idee (vandaag zou je het marketing noemen) om de twee Multatuli-uitgaven gezamenlijk te versturen aan de pers, zodat de literaire journalisten er niet omheen zouden kunnen.
‘Dat is een buitengewoon slecht idee,’ riep GA door de telefoon. ‘Ik zal u [kuch, kuch] een lesje leren: vermijd altijd verzamelrecensies. Besprekingen over meer dan één boek leiden nooit tot verkoop.’
Waar hij gelijk in had, overigens.
Ik haal deze herinnering op als inleiding tot deze column waarin ik de aandacht wil vestigen op twéé net bij ons verschenen romans: Magnus van Arjen Lubach en De roemlozen van debutante Justine le Clercq. Beide romans zijn zo goed dat ik ze iedereen in mijn omgeving cadeau doe. Meestal geef ik ze alle twee, omdat ik niet kan en niet wil kiezen. Dat zou de boekhandel ook moeten doen natuurlijk, maar die moet er geld voor vragen, en dan kiest de consument er toch ééntje (ik doe nu even alsof er in de boekwinkel maar twéé nieuwe Nederlandse romans worden aangeboden).
De goede raad van GA indachtig, en alweer aan het eind van deze column gekomen, besluit ik om hier op geen der genoemde romans verder in te gaan.