IE BOEK

Uitgevers, schrijvers en andere belanghebbenden in het boek zijn volop met elkaar in gesprek over het e-book en andere digitale verspreidingsvormen van wat niet langer literatuur dreigt te heten, maar content. (‘Goh, u bent schrijver!?’ ‘Eh, nou, ik ben eigenlijk meer een distributor van literary content’). Opvallend is dat de gesprekken zich in deze fase voortdurend toespitsen op de verdeling van de opbrengst van het digitale boek, niet op technische mogelijkheden, verspreidingsvormen en consumentengedrag. Vergelijk het met driftig overleg van partners over verdeling van de winst uit een nieuwe onderneming, niet volgend maar voorafgaand aan bepaling van het te voeren product en de markt voor dat product.
Iedereen praat over het e-book, denkende aan downloads van tekstbestanden ten behoeve van de e-reader. Maar die leesapparaten zullen snel in het museum belanden van op de lachspieren werkende overgangstechnologie. Wat het wél wordt weet ik natuurlijk ook niet – maar er is niet zo heel veel technologisch inlevingsvermogen nodig om te snappen dat het digitale lezen zal plaatsvinden via multifunctionele apparaatjes waarmee je ook kunt e-mailen, skypen, twitteren en navigeren. Zonder er onderzoek naar gedaan te hebben, geloof ik dat digitaal lezen nu al een natuurlijker plek vindt in een iPhone-omgeving (als applicatie) dan op de leesmachines van Sony en Amazon, die aan oude sf-films doen denken. U mag me over twee jaar aan deze boude uitspraken herinneren, en ik zal me met de staart tussen de benen uit dit hachelijke onderwerp terugtrekken.
Vooralsnog wordt op zeer kleine schaal digitaal gelezen, en vormt de discussie over opbrengstverdeling niet alleen een prematuur voorschot op de toekomst, maar wordt er ook door betrokkenen nog wel eens over het hoofd gezien dat de taart die wij straks met elkaar op een redelijke manier moeten gaan verdelen, véél kleiner is dan de taart die het resultaat is van de handel in het aloude papieren boek. Want dit staat wel vast: in een internetomgeving wordt elke prijs voor inhoud al snel te hoog gevonden, als men al niet verwacht gratis of bijna gratis te kunnen gaan lezen. Betaal je voor een boek zonder morren vijftien of twintig euro, voor een digitale versie van een boek zal zelfs een luttel tientje als criant hoog worden ervaren. Ook als de tussenhandel (boekwinkel) in de handel van digitale leesproducten wordt uitgeschakeld, zal de netto-omzet hooguit de helft zijn van wat partijen nu aan hun harde werken overhouden. En dat is domweg te weinig voor auteurs om van te leven, en voor uitgevers om de dienstverlening te kunnen bieden op gebied van acquisitie (talent scouting), redactie en marketing.
Dus voordat uitgevers en schrijvers met elkaar knokken om percentages, zou nu eerst eens rustig met elkaar onderzocht moeten worden waar de literatuurindustrie van de toekomst het geld vandaan haalt. Zeker, er zijn nieuwe wegen, zoals de muziekindustrie zich na instorting van de cd-markt hervond in nieuwe modellen, waarbij artiesten vervangende omzet voor teruglopende cd-omzetten in optredens vonden, en producenten zich omtoverden in managementbureaus.
Maar schrijvers zijn toch weer anders dan musici: zelfs auteurs die zich ook op het podium thuis voelen en daar soepel entertainment bieden, zullen uiteindelijk het grootste deel van hun tijd aan de schrijftafel willen (en moeten) vertoeven, om daar vorm te geven aan de individueelste expressie van de individueelste emotie. Voor de resultaten van die inspanningen, door uitgevers ontdekt, bewerkt en verspreid, zal ook in de toekomst betááld moeten worden. Door de lezer.
Hoe uitgevers, tussenschakels en schrijvers die inkomsten vervolgens verdelen – dat is dan niet één, maar twéé. En zoals overal waar mensen elkaar nodig hebben, volgen dan ongetwijfeld bevredigende rekenmodellen.