Schiedam
Een dozijn auteurs, waaronder twee van Podium, sloten de Boekenweek af met optredens in Schiedam. Schiedam? Schiedam. Voor een Amsterdammer iets in-de-buurt-van-Rotterdam-achtigs. Tevoren vraag je je af of daar dan wel honderd lezers te vinden zijn. En dan wist ik nog niet eens dat Schiedam, volgens de directeur van de plaatselijke bibliotheek, voor een derde uit laagopgeleide allochtonen bestaat en voor nog een derde uit alcoholisten (wat weer teruggaat op de plaatselijke jeneverstokerijen, waar werknemers zich tijdens werktijd om de twee uur een glas jenever door hun werkgever lieten toedienen).
Maar ter plekke bleek het groots opgezette ‘Boek & Bal’ in het gecombineerde theater-bibliotheekcentrum uitverkocht te zijn. Vorig jaar zeshonderd mensen, nu het tweevoudige. Twaalfhonderd Schiedammers die hun zaterdagavond voor Pasen kwamen doorbrengen met schrijvers van Chabot en Brusselmans tot Nelleke Noordervliet en Midas Dekkers.
Ik verdeelde mijn aandacht over onze auteurs Giphart en Luyendijk. Daar ze gelijktijdig in verschillende hoeken van het gebouw optraden, lijkt dit moeilijk, maar luisterend naar Luyendijk met linkeroor, ving ik het vertrouwde stemgeluid van Giphart op in mijn rechteroor. Schrijvers in stereo. Voor een uitgever een dankbare ervaring, temeer daar ze beiden konden rekenen op honderden bezoekers.
Jammer is alleen dat organisatoren van literaire festivals menen dat literatuur pas aantrekkelijk wordt als je de schrijversoptredens lardeert met ludieke acties, zoals een koppel identiek in het wit geklede dames dat, ‘leuk’, voortdurend tussen schrijvers en publiek heenliep, met opgerolde plakkaten vol literaire citaten.
Ik kreeg niet de indruk dat dit gedoe de bezoekers nou zo geweldig entertainde.
Sterker nog, het publiek bleek meer dan genoeg te hebben aan wat de schrijvers zelf te zeggen hadden. Giphart, met Bril en Chabot, maakte daverende lachsalvo’s los, en Luyendijk boeide anderhalf uur lang met zijn analyses van media, Arabische wereld en Wilders.
Toen ik Joris na zijn optreden door een mensenhaag begeleidde naar de artiestenfoyer, waagden velen zich in zijn richting, adhesie betuigend met zijn boek en zijn overdenkingen.
Ik moet er eigenlijk nog steeds aan wennen dat literatuur zich vanuit de jaren zeventig geëmancipeerd heeft van semibesloten, sacrale sessies, naar evenementen vol lering en vermaak voor bijna massale middengroepen. Het aloude patroon van een uitverkoren elite in universiteitssteden naast een ongeletterd, dranklustig voetbalvolk in arme stadswijken en provinciesteden, heeft plaatsgemaakt voor een welvarende middenklasse hongerend naar cultureel vertier. Je zou denken dat iedereen thuis aan internet en tv hangt, borrelnootjes paraat, maar alom in het land zijn culturele centra avond in avond uit royaal gevuld.
Als íéts de literatuur nog bedreigt, is het niet ongeletterdheid bij de mensen maar een agenda bij schrijvers die met nevenactiviteiten zo volgestouwd is, dat het schrijven zelf bijna een sluitpost wordt. Als het niet verschrikkelijk overdreven was, zou je bijna vrezen dat we in de richting gaan van veel literaire vraag met een krimpend aanbod: hoeveel uren op weekbasis kunnen de schrijvers nog schrijven?
Daarom pleit ik ten aanzien van literaire optredens voor een verplicht sabbatical voor auteurs van zes maanden per jaar.