TIJDSCHRIFTEN
In De Balie vond een conferentie plaats over heden en toekomst van het literaire tijdschrift. Het had zin, want de redacties van al die mooie bladen waren aanwezig en konden zich eens grondig verstaan met de uitgevers ervan en subsidiegever NLPVF. Er waren desondanks Jiskefet-momenten – sommige deelnemers keken getergder dan Bush op zijn eerste conferentie na 9/11. Het wonderlijke was dat de honderd specialisten de neiging hadden de pijlen op elkaar te richten, terwijl ze toch echt met z’n allen in één, prachtig en waardevol schuitje zitten, dat wel steeds meer moeite heeft drijvende te blijven op de woelige baren van de commercie.
Dirk van Weelden vatte, vond ik, de situatie het scherpst samen: de tijdschriften op zichzelf leiden, inhoudelijk, een bloeiend bestaan, maar het klimaat eromheen (media, boekwinkels, lezers) verhindert een brede verspreiding onder de potentiële lezers van literaire tijdschriften. Dáár zou wat aan gedaan moeten worden. Uitgevers en boekwinkels, zei Van Weelden, zijn misschien niet meer de aangewezen partijen hierin, gelet op de steeds harder wordende boekenmarkt.
Hierover zou denk ik doorgedacht moeten worden in een comité van wijze mensen, die de culturele ontwikkelingen eens in kaart zouden moeten brengen (bestsellermarkt, zwak literatuuronderwijs, staccatocultuur), om van daaruit met kennis en inventiviteit op het gebied van marketing met een plan te komen dat de tijdschriften zichtbaar en aantrekkelijk maakt voor een publiek groter dan enkele honderden literaire fundamentalisten.
De nieuwe nummers van de tijdschriften aankondigen in een ladder is daarbij wel aardig, maar vermoedelijk ontoereikend om het tij te keren. Ik miste in de discussie onder andere de dimensie van het onderwijs: vroeger maakte je als literatuurliefhebber toch echt al op de middelbare school kennis met literaire periodieken (klasse-abonnementen Bzzlletin, Bulkboek). Misschien is een gerichte collectieve campagne mogelijk om lezers onder de aandacht te brengen dat er literaire tijdschriften bestaan, en waaróm ze zo verrijkend zijn (je kunt er veel onverwachte pareltjes aantreffen in de vorm van gedichten, verhalen en essays). Ook zouden de belangrijke kranten en weekbladen weer eens structureler de tijdschriften moeten recenseren.
De overheid is bij dit alles in een ondersteunende rol blijvend nodig. Financieel gaat het, zoals Van Weelden opmerkte, ‘om weinig meer dan een Hummer met kalfslederen bekleding’. Laat de gemeenschap vooral blijvend die paar ton per jaar ophoesten om de exploitatietekorten te dekken, dan kunnen de redacties hun nobele werk in elk geval blijven verrichten. Maar daarnaast zou de overheid met geld en raad terzijde moeten staan in juist die verspreiding van al dat literaire werk onder de lezers. Misschien moet er een stichting voor worden opgericht. Of moeten uitgevers kijken of ze hun kennis van de lezersmarkt kunnen bundelen.
Daarbij mag best kritisch gekeken worden naar de kwaliteit van de tijdschriften. Zoals Bastiaan Bommeljé van Hollands Maandblad uitdagend maar terecht opmerkte: subsidie kan ook lui en behoudzuchtig maken. (Overigens zie ik momenteel van het dozijn literaire tijdschriften weinig redacties onderuit zitten.)
Ú kunt ook een steentje bijdragen: blijf die tijdschriften kopen en lezen. Niet om anderen te helpen, maar om uzelf te helpen: er staan domweg heel vaak hele fraaie dingen in. Dit zeg ik voor de verandering eens geheel altruïstisch, want Podium geeft geen literair tijdschrift uit (maar, pas op, daar komt verandering in).