EERSTE RONDE
In omroepland maken kijkcijfers de dienst uit, al lijkt een tegenbeweging op komst van programmamakers die weer ouderwets vanuit de kwaliteit van het product zelf denken, hopende, voelende, dat dan de kijkers vanzelf wel volgen (denk aan een moedig, prettig eigenwijs initiatief als Het Gesprek).
Ook in de boekenwereld regeren verkoopcijfers in hoge mate. Wij uitgevers hebben misschien de laatste decennia zo onstuimig geproduceerd, dat boekwinkels van de weeromstuit de hand op de knip houden en zich steeds meer concentreren op zekere titels (iets anders is, dat ze daarbij het risico lopen diep in te stappen op gepredestineerde bestsellers waarvan een percentage in stapels zal blijven liggen, terwijl ‘moeilijk’ geachte titels soms plotseling een duikvlucht nemen en in een toptien belanden).
Enfin, u weet ervan. Het hóéft geen drama te worden, als uitgevers maar gecalculeerd risico blijven nemen en boekwinkels eveneens hun taak als culturele ondernemer serieus blijven nemen en assortiment blijven voeren, gebaseerd op smaak en warenkennis en níét alleen op cijfers uit het verleden, die immers geen garantie bieden voor de toekomst.
Toch vraag je je als uitgever geregeld af of er niet een ondergrens zit aan wat je van een publicatie zou moeten verkopen om er de wereld en jezelf mee lastig te mogen vallen.
Vooral bij literaire tijdschriften doet die vraag zich steeds krachtiger voor. Waarom zouden uitgevers, auteurs, vertalers en subsidieverstrekkers zo veel moeite steken in al die jaargangen als de gemiddelde afname ver onder de duizend exemplaren blijft steken? Cynischer gezegd: zijn die driehonderd lezers van literaire tijdschriften niet precies ook die driehonderd mensen die bij de vervaardiging ervan betrokken zijn? Zelfs als het zo somber ligt, kun je toch pleiten voor behoud ervan: vanwege de ‘laboratorium’-functie van de tijdschriften, waarin schrijvers immers hun vingers kunnen oefenen voor het echte werk. Maar als dat de enige functie is, moet je je misschien als literaire wereld afvragen of je die ‘eerste ronde’ in de letteren niet veel doelmatiger kunt organiseren.
Over dit onderwerp wordt overigens dit jaar vermoedelijk een conferentie belegd door het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, wie weet wat daar uitrolt.
Dit alles met enige zorg aangestipt hebbende, moet me van het hart dat ik gedurende de kerstvakantie eens tijd vond voor lezing van een dikke stapel recente nummers van de tijdschriften, en ik moet zeggen: dit leverde een uitbundig leesavontuur op. A.F.Th. van der Heijden opent met een krachtige brief aan Beatrix een boeiend nummer van DWB over de roman en de romanbeschouwing. Hollands Maandblad van de eigenzinnige redacteur Bastiaan Bommeljé bevat altijd literaire verrassingen, van nieuwkomers en oudgedienden (zo mag je een Leo Vroman toch noemen). De Revisor vroeg auteurs om fragmenten die om uiteenlopende redenen niet in boekvorm terechtkwamen. Literaire archeologie vind je altijd in goede mix van research en leesbaarheid in De Parelduiker en Bunker Hill heeft mooie stukken omtrent het gevreesde writer’s block. De ruimte ontbreekt me om hier voort te gaan op Tirade en De Tweede Ronde, beide periodieken still going strong, en dan vergeet ik er nog zeker twee of drie (sorry jongens!).
Misschien moet er dus eerst en vooral een masterplan komen om al dat moois onder de lezers te krijgen. De periodieken verdienen het.