ZONDAGSROMAN

De langste zondag van mijn leven: deze roman van Paul Ingendaay kun je op twee manieren zien als een zondagsroman. Allereerst is dit boek van de in Madrid woonachtige Duitse FAZ-correspondent het debuut van een literair zondagskind. Hoewel ouder dan zijn Amerikaanse collega Donna Tartt, wandelt hij net zo sterk als zij de internationale literatuur binnen, in elk geval inhoudelijk: De langste zondag van mijn leven is een kloeke, erudiete en toch bijna thrillerachtige campus novel, met de broeierigheid van een bildungsroman ( vergeef mij al deze etiketten in één zin, wij uitgevers zijn gedeformeerde lezers).
Een zondagsroman is dit verder vanwege de sprekende landerigheid van zo’n eindeloze zondag in het leven van een jongen die door zijn scheidende ouders in een katholiek internaat is ondergebracht, op de grens van Duitsland en Nederland, midden jaren zeventig. Ingendaay heeft zijn verbeelding flink aangesproken, maar ontkende vorige week tijdens zijn boeiende voordracht op het Amsterdamse Goethe-Institut niet, dat veel in zijn roman gebaseerd is op zijn eigen ervaringen. Al meteen op zijn zeventiende schreef hij een eerste versie, die hij vervolgens opzijschoof en pas decennia later tot globaal uitgangspunt nam voor zijn nu verschenen debuut.
De zeer kritische lezer zal misschien vinden dat Ingendaay in deze roman véél tegelijk wil. Voor de lezer echter die bij een schrijver juist ambitie waardeert, valt veel te genieten. De langste zondag van mijn leven biedt allereerst een satirische blik op ouders die hun kinderen in een internaat onderbrengen. Het schetst de typische ontwikkelingsfase van een jongen die naar zijn eerste meisje verlangt. De jongen maakt tegelijkertijd een intellectuele ontwikkelingsgang door, in relatie vooral tot een belezen monnikdocent, met wie het later slecht afloopt. En in de aanloop daartoe speelt een geheimzinnig manuscript een intrigerende rol.
Of dit boek met dit alles net zo’n hype zal worden als het boek van Tartt, laat zich bezien. Ingendaay schrijft minder polished, is een man in plaats van een mooie jonge vrouw, en Duitser. Dat laatste klinkt raar en discriminerend, maar nog altijd is er op voorhand bij Nederlandse lezers veel minder belangstelling voor Duitse schrijvers, dan bij Duitse lezers voor Nederlandse schrijvers (van elke Nederlandse schrijver uit de literaire eredivisie én van velen uit de eerste en tweede divisie verschijnen de laatste jaren Duitse vertalingen). Nederlanders trekken ook veel eerder naar Italiaanse, Spaanse en Engelse voetballers dan naar Duitse voetballers, terwijl alleen al bijna ondenkbaar is dat in Duitsland categorisch slechter gevoetbald wordt dan in andere grote Europese landen.
Ik zou zeggen: ruim eens enkele vooroordelen op en kijk met open blik naar wat in Duitsland gebeurt, ook in de literatuur, en begin dan met Paul Ingendaay.