CV TJITSKE
Er was een presentatie in de Stadsschouwburg te Amsterdam op een lome zondagmiddag in november. De uitgever hield een praatje, dat hij via twee inleidende regels ombouwde tot column.
Er was een mooie jonge vrouw die een bundel bij elkaar had geschreven en zei: ‘Kijk uitgever, dit wordt het openingsgedicht.’ Er stond: De stad is nog stil. / Tegen elkaar en een muur / slapen twee fietsen. Ja, wel leuk, zei de uitgever, maar dat is natuurlijk geen gedícht, en al zeker geen ópeningsgedicht. Ze hield voet bij stuk en van haar debuutbundel, Het moest maar eens gaan sneeuwen, werden meer dan tienduizend exemplaren verkocht.
Er was een dichteres met wie de uitgever innige e-mails wisselde, ofschoon alles geestelijk. Soms snapten ze elkaar tot in hun diepste poriën, soms konden ze het niet eens worden en schreeuwden elkaar toe door de telefoon, net zo lang tot een batterij leegraakte.
Er was een dichteres – of is dichter toch mooier – die haar uitgeverij blij maakte met een tweede bundel. Op alle afdelingen zoemde weer maanden haar naam, en iedereen was in blije verwachting. Toen het eenmaal zo ver was, bleek de bundel, door haar getooid met de intrigerende lettercombinatie Koerikoeloem, al een succes vóór de overhandiging van het eerste exemplaar, dat dus kennelijk, voor de zoveelste keer in de geschiedenis van de uitgeverij, alleen maar symbolisch het eerste exemplaar was, nog daargelaten dat nooit iemand weet wat werkelijk het eerste exemplaar is geweest, behalve de drukker, maar die is met andere dingen bezig.
Er was een verhit debat tussen uitgever en dichter over de plaats van de copyrightgegevens. Zij zei: ‘Dat moet achterin want ik wil niet dat wie mijn bundel binnenkomt eerst door een hal moet met allemaal rommel.’ Hij beweerde: ‘Een boek zonder technische entree is als een tochtige doorzonwoning in Oost-Drenthe waar je door de voordeur meteen de huiskamer binnenkomt. Maar jij mag kiezen’, zei hij, ‘want het is jóúw bundel.’ ‘Nee kies jij dan maar,’ zei Tjitske moegeluld. ‘Oké,’ zei hij, ‘dan doen we het zoals ik het wil.’ Toen kwam Koerikoeloem van de binder en bleken de technische gegevens per ongeluk nog achterin te staan. Hij belde haar vol schaamte en deemoed en zij juichte en raakte vervuld van bijgeloof.
En er was, ten slotte, de spreker die een doodzonde beging, door de dichter te imiteren in de vorm van zijn praatje, misschien om óók even dichter te lijken. Het staat wel vast dat de dichter dit niet leuk vond, want op pagina 17 van haar nieuwe bundel staat:
Er was op de middelbare school een meisje dat zich met Pippi Langkous identificeerde. Ze bracht dit ook in haar kleding tot uiting. Ik vond dat zij zich belachelijk maakte. Als je Pippi Langkous na gaat doen, doe je iets wat Pippi Langkous zelf nooit zou doen.