Column archief

Londen bloeit

Amsterdam, 20 april

Misschien is dit de laatste column op deze verouderde site. De nieuwe is bijna klaar, tijdig voor ons tienjarig jubileumfeest 11 mei (misschien volgend jaar een elfjarig jubileumfeest doen op 10 mei). Een publiekelijk woord van dank hierbij aan de Podium-auteurs die zich de afgelopen maanden op deze plek hebben uitgesproken over boeken, lezers, schrijven en afwezige uitgevers. De meeste relaties merkten nauwelijks dat uw dienstwillige dienaar reizende was – dat is te danken aan de mensen die hier achterbleven en dit schip met vaardige en besliste hand in koers hielden. Ook alweer dank en hulde.
Mijn reis eindigde in Londen, op de Book Fair. Het was wel werk, maar de omstandigheden waren bijna vakantie-achtig: ook Londen blaakte in de zon. Overal in de anders door regen en mist grauwe stad kleurde bloesem de straten. In een krant las ik dat in Engeland door plantsoenendiensten al overgegaan is op tropischer vegetatie; in een door iedereen gemeden industriestad wuiven nu palmbomen.
De beurs werd na een jaar agitatie verplaatst naar een standvastig oud, maar doeltreffend gemoderniseerd expositiegebouw in Earls’ Court. Op de trappen buiten at men Italiaanse broodjes, fish & chips lijken verleden tijd – ook het lauwe bier was alom vervangen door koele gember-citroendrankjes in hippe flesjes. Zelfs de koffie smaakt, in Londen. En de zon schijnt er dus. Bijna te vaak, je weet niet meer of je nu op een beurs in Bologna of Turijn, Frankfurt of Londen bent. Wat wil je ook als alle ketens overal dezelfde zijn, Starbucks, McDonalds, Vodafone… Nu het noorden zuidelijk weer heeft, is de dag nabij dat je alleen nog door raadpleging van de dienstdoende provider op je mobiel weet waar je je bevindt.
Wel zijn er nog steeds taalverschillen, al spreken op boekenbeurzen zelfs Italianen en Fransen een woordje Engels. De auteurs waar we in handelen hebben echter nog hun eigen taal. Dit legt beperkingen op, want je kunt als uitgever en redacteur niet elke taal machtig zijn. De meeste aandacht gaat dan ook uit naar Engelstalige literatuur. Dat heeft tot wonderlijk gevolg dat we in onze Nederlandse boekhandels veel meer Engelstalige romans vertaald zien dan anderstalige romans. Dat slaat nergens op, want in Engelstalige landen wordt niet béter geschreven dan in Zweden, Finland, Portugal of Turkije.
Oplossing: of we gaan allemaal in het Engels schrijven (maar wat een verarming), of we gaan als literatuurbedrijf gericht werken in onze acquisitie aan een cultureel verantwoorde spreiding over de vele taalgebieden. Dat kost tijd en inspanning, dus het zal wel niet gebeuren.
Suggereerde ik hierboven dat Engeland op andere landen gaat lijken, er zijn natuurlijk nog enorme verschillen. Een ervan is de aard van de Engelse dagbladpers. De meeste kranten zijn rabiaat sensatiezuchtig. Onze auteur Kluun deelde de voorpagina van de Daily Mail van donderdag met Cho Seung-Hui. Dat kun je nog toevallig noemen, maar ronduit smakeloos was de reeks blokletters bij Kluuns portret: ‘This man had a string of affairs as his wife lay dying of cancer. Callous monster of brutal realist? You decide.’
Toch blij weer in Amsterdam terug te zijn.

Joost Nijsen

IX/12

[Tussen 26 februari en 6 april 2007 schreven enkele auteurs van Podium een gast-column tijdens een korte sabbatical van Joost Nijsen.]

De waarheid gaat nooit te ver

door Herman Franke

AMSTERDAM, 6 APRIL –

Hoe ver kan iemand naast zijn schoenen lopen zonder om te vallen? Onlangs sprak ik in het café met een recensent die de schrijvers van door hem besproken boeken ‘mijn auteurs’ noemde. Zo ver dus. Dat krijg je ervan in een land waar steeds meer parasieten zich broodheren wanen. Mijn uitgever bewandelt op dure merkschoenen een heel andere weg. Hij ondertekent de briefjes aan ‘zijn auteurs’ graag met ‘uw nederige dienaar’. Dat gaat weliswaar ook te ver, maar ik gun hem zijn vals bewustzijn.

Over de verhouding tussen een uitgever en zijn schrijvers kun je dikke boeken schrijven die heel slecht verkopen. Daar heb ik geen zin in en mijn uitgever wil ze niet eens uitgeven. Dus we houden het kort. U weet meer dan genoeg over die verhouding als ik de uitgever een kat noem en zijn schrijvers muizen. Hij jaagt ze op, hij speelt met ze en als ze in zijn klauwen bezwijken, vreet hij ze niet eens op maar laat ze met een verveeld gezicht dood liggen.

Dit metaforisch nogal rommelige begin had ik nodig om deze onbetaalde column op te hangen aan de uitdrukking: als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel. De kat, in dit geval mijn uitgever Joost Nijsen, is namelijk van huis, al bijna twee maanden. Waar hij is en wat hij daar doet, weet ik niet. Misschien hangt hij de beest uit maar daar stel ik me liever niets bij voor. Wat hij verder doet laat me koud op één activiteit na: schrijven. Ik vrees dat hij met een zelfgeschreven manuscript terugkomt. Als dat een briljant manuscript is, wat ik eerlijk gezegd geenszins verwacht, declasseert hij me. Als het een benedenmaats manuscript is, hecht ik geen waarde meer aan zijn oordeel. Uitgevers, kortom, moeten geen boeken schrijven, uitgevers moeten boeken uitgeven. Wie dat rechtlijnige onzin vindt, raad ik aan de boeken van uitgevers te lezen. Ministers moeten het volk toespreken, niet napraten, ook zoiets. Een pooier bezoekt zijn hoeren niet. Een bakker werkt niet voor zijn brood. Wie vist, zwemt niet.

De uitgever wilde er een tijdje tussenuit. Dat willen wij schrijvers ook wel eens maar wij zijn er al tussenuit. Als wij er nog eens tussenuit gaan, zijn we dood of raken aan lager wal.

Hoe dansten wij muizen op tafel? Amper. We schreven op deze plaats licht rebelse maar onschadelijke stukjes. Achter bijna elke zin zou je het nieuwe ironieteken kunnen zetten en met ironie sla je nog geen deuk in een pakje boter. We hadden de macht moeten grijpen, we hadden alles moeten doen wat we niet durven en mogen als de kat thuis is, maar wij hebben de macht al, wij durven en mogen alles al. Daarom zijn wij schrijvers geworden, daarom zei ik tegen die recensent in het café: ‘Jij hebt geen auteurs, jij bent hun nederige dienaar.’ Dat vond hij te ver gaan.

‘De waarheid gaat nooit te ver,’ zei ik.


IX/11

De wording van een meesterwerk

door Onno te Rijdt

AMSTERDAM, 30 MAART –

Een geschenk uit de hemel, deze column. Al moet ik hem dan nog wel even schrijven. Nu kan ik u allereerst laten weten dat ik nog leef na de vroege dood die mijn laatste roman Naar Paradiso is gestorven. Dat laatste is trouwens de schuld van Gerard Reve. Hij stierf namelijk een paar weken na de verschijning van Naar Paradiso, waarna de boekenbijlagen van de kranten wekenlang vol stonden met het triviaalste gebeuzel over hem. Niet alleen wedijverden redacties onderling wie de meeste en de langste necrologieën kon plaatsen, Jan en alleman mocht vertellen welk boek van Reve hij of zij het beste vond, wat zijn of haar favoriete beginzin van hem was, en eindzin, tussenzin, bijzin, onzin – knettergek werd je ervan. Ik in elk geval, want al die in beslag genomen ruimte ging natuurlijk ten koste van alle jubelende recensies die Naar Paradiso anders in die kranten had gehad en al die jubelende recensies hadden de verkoop tot ongekende hoogten gestuwd en dan was ik overal geïnterviewd en op televisie gekomen en had ik advertenties op de voorpagina’s van de kranten gekregen en zou ik nog steeds overal optreden – en had ik nauwelijks tijd om aan mijn nieuwe boek te schrijven, dat dan ook wel weer.

Vooral daarom, in verband met mijn nieuwe roman, is deze column een geschenk uit de hemel. Want kijk, normaal gesproken zodra ik ook maar íéts van een geraamte heb voor mijn volgende boek lever ik dat bij Podium in en verwerk ik al het commentaar dat ik krijg in een volgende versie en dat procedé herhaalt zich dan een keer of drie, vier. Tot ze daar de tekst niet meer kunnen zien en ik volledig murw ben van alle veranderingen die ik steeds weer moet doorvoeren.

Bij Tabula rasa (ja, zo gaat de roman heten) ga ik het heel anders aanpakken. Dat moet wel omdat ik nu al meer dan 160.000 woorden heb geschreven, dat is in boekvorm ongeveer 700 bladzijden, en het einde is nog lang niet in zicht. Zo’n hoeveelheid ga ik natuurlijk niet nog eens een paar maal aanpassen, ik ben gekke Henkie niet, om het maar even populair te zeggen. Maar dat hoeft ook niet, want het wordt zo al een meesterwerk. Dat wil ik hier even heel duidelijk stellen, dan kunt u later niet zeggen dat u het niet al wist.

Dus, lieve Podium-mensen, Tabula rasa krijgen jullie te zijner tijd als een maaltijd in poedervorm: even wat drukwerk eroverheen gieten en klaar is Kees. Wel wil ik met de publicatie ervan – het zal niet nodig zijn, maar toch, voor alle zekerheid – even wachten tot Harry M. is overleden. Als dat ooit gebeurt, tenminste.


IX/10

door Nicolaas Klei

AMSTERDAM, 26 MAART –

Uitgeholde ananas

Legendarische vraag aan mijn vrouw de boekhandelaar: ‘Heeft u dat boek? Het is dik en blauw.’ En om het nog wat duidelijker te maken: ‘M’n buurvrouw heeft het ook!’ Nu zijn er gelukkig ook meer belezen klanten, mensen die niet vragen: ‘Maar kunt u dan niet even de fabriek bellen, wanneer het boek weer komt?’

Toch, de boekhandel heeft het maar makkelijk, vergeleken met de schrijvers van die boeken. Want uitleggen wat ik doe voor de kost, dat gaat minstens zo moeizaam. Men hoort me wel zeggen dat ik over wijn schrijf, maar er gaan dan geen lampjes branden. De hersencellen sturen de informatie wat in het rond, vinden niets wat aan de zoekopdracht beantwoordt, en proberen de dichtstbijzijnde treffer: ‘Uh, u handelt dus in wijn?’

Slechts één keer ben ik voor een heuse schrijver aangezien. ‘O, wat heb ik genoten van uw laatste boek!’ kweelde een mevrouw luidkeels in de overvolle winkel. Dat horen we graag. Helaas bleek al gauw dat ze dacht ik Thomas Rosenboom was. ‘Ach, wat dom van me! Nu zie ik het! U bent die drankboer van om de hoek!’ Tsja.

Maar het meeste medelijden verdient de uitgever. Die gaat pas onbegrepen door het leven. Want wat dat nou is, een uitgever… Behalve ‘een persoon, veelal mnl., die tot laat in de kroeg hangt met veelbelovende debutantes, zie ook aldaar en “onenightstand”’? Ja, een enkeling weet dat hij soms zo’n debutante ook nog uitgeeft. Aan een andere uitgever? Nee, als boek. O. Maar dat doet de schrijver zelf toch? ‘Leuk boekje heeft u uitgegeven!’ hoor ik regelmatig. Waarbij dan uitgeverij en drukkerij op één hoop worden geveegd: ‘Zoudt u aan uw drukkerij kunnen vragen…’ En als ik het dan allemaal nog eens uitleg zeggen de kienere toehoorders dat ik dat in het vervolg maar beter zelf kan doen. Verdien ik er ook nog wat aan, aan dat boekies maken! Braaf leg ik uit wat de uitgever allemaal wel niet voor me doet. Manuscripten afkeuren, correcties laten aanbrengen waar ik het niet mee eens ben, omslagen laten ontwerpen, redactrices laten werken, het Centraal Boekhuis naar de boekwinkels laten rijden, het risico nemen dat het geen bestseller wordt…

Toch, soms weet ik het zelf ook niet meer precies. Want wie schrijft op z’n tochtige zolderkamertje dit stukje, voor nop, na een lange dag aan de lopende band van de liebfraumilchfabriek, en wie ligt er twee maanden op de Bahama’s lurkend aan cocktails in uitgeholde ananassen geld uit te geven?


IX/9


AMSTERDAM, 20 MAART 2007

door Anne Hermans

Acht Boekenbalslipjes

Na tien jaar lang 80-urige werkweken vol onderhandelen, redigeren, economiseren en vooral: columns schrijven, barstensvol geslijm over je oogappeltjes (helaas halen recensenten de Podium-auteurs hierdoor alleen maar harder door het slijk, puur om te bewijzen dat ze niet bang zijn voor Dogo Argentino Nijsen), heeft Joost twee maandjes sabbatical genomen. En terwijl hij nietsvermoedend over een gletsjer hobbelt, gooien wij auteurs om het hardst digitale modder richting Argentinië.
Hoe zit dat met uitgevers en schrijvers?
Zij de kassa, wij de typemachine, stelde peetoom Hermans ooit.
Zij het kwijl, wij de modder, voeg ik daaraan toe.
De traditie schrijft voor dat schrijvers de liefde voor hun kassabeheerder hoogstens mogen uiten in een stortvloed aan bagger, dit alles vanuit de levensgrote angst om voor